← Back to portfolio
Published on

Op zoek naar het homogen (KIJK)




Wat zorgt er nu voordat iemand als homoseksueel te wereld komt? Is het genetisch, of speelt eenander mechanisme toch een rol? 
‘Honderd foto’s van tophomo’s gelekt – hang ze op.’ Met dietekst in chocoladeletters opende de Oegandese krant Rolling Stone eind vorigjaar: ‘Homo’s werven nieuwe leden onder onze kinderen en vernietigingen demorele structuren in ons land,’ was de ondertitel. Tegen de internationale nieuwszenderCNN vertelde hoofdredacteur Giles Muhane: ‘In Oeganda mag dan de doodstrafstaan op sommige homoseksuele handelingen, niemand neemt daadwerkelijk actietegen homo’s.’ Daarom hitst hij mensen op om het heft zelf in hand te nemen. ‘Weverlenen het land een gunst.’
Oeganda is lang niet het enige land waar homo’s hun levenniet zeker zijn. In totaal staat in 6 landen de doodstraf op homoseksualiteiten in meer dan 30 landen, vooral in Afrika en het Midden-Oosten, staanopenlijke liefdesbetuigingen voor hetzelfde geslacht garant voor langegevangenisstraffen. Volgens veel Afrikaanse en Arabische leiders ishomoseksualiteit een Westerse ziekte en komt het in hun land niet voor. Allemaalgaan ze er vanuit dat een homoseksuele levensstijl een keuze is, waar je simpelwegvan af kan zien.
Ook in Nederland is het debat alles behalve afgesloten.Nederland mag dan voorop lopen op het gebied van gelijke rechten, homoseksualiteitblijft een heikel onderwerp en van absolute gelijkwaardigheid tussen homo’s enhetero’s is nog geen sprake. Zo mogen homo’s in 2011 nog steeds geen bloeddoneren en blijft het moeilijk voor ze om een kind te adopteren.
Sven Bocklandt, geneticus op de Universiteit van Californiëin Los Angeles en jarenlang betrokken bij onderzoek naar het mechanisme achterseksuele oriëntatie, vindt alle commotie niet zo interessant.Volgens hem is de vraagof homoseksualiteit aangeboren is eigenlijk een non-issue: ‘Meer dan 90 procentvan de mensen, maar ook van de dieren, is heteroseksueel. Het is duidelijk dat jedat niet hoeft aan te leren: je wordt zo geboren,’ zegt hij. ‘Alsheteroseksualiteit dus voorgeprogrammeerd is, dan geldt hetzelfde voorhomoseksualiteit. Het is te vergelijken met recht- of – linkshandigheid. Bijnaiedereen wordt rechtshandig geboren, dat is de standaardprogrammering. Soms komter echter iemand linkshandig ter wereld, als die programmering op een of anderemanier net wat anders verloopt.’
Maar wat is dan het mechanisme achter de programmering dater voor zorgt dat de één zich heteroseksueel noemt, terwijl de andere zich tothet zelfde geslacht aangetrokken voelt? Deels heeft het te maken met genen, zo bleekal decennia geleden uit studies met tweelingen: bij mannelijke eeneiige tweelingenis de kans 50 procent dat als een van beide homo is, de ander dat ook is. Bijtweelingen die ontstaan uit twee eicellen, is de kans 20 procent. In beidegevallen is dat percentage een stuk hoger dan het gemiddelde van zo’n 2 procent:een duidelijke aanwijzing dat seksuele geaardheid deels genetisch is.
Geldgebrek
Pioniersonderzoek op gebied van erfelijkheid van seksueleidentiteit is gedaan in het begin van de jaren ’90 door Dean Hamer, Bocklandts voormaligebaas. Het viel Hamer op dat homo’s in homorijke families vooral verwant aanelkaar waren via de kant van de moeder. Het waren dus met name zussen van demoeder of oma die ook vaker dan gemiddeld homokinderen hadden gekregen. Datbracht Hamer er toe te kijken naar het X-chromosoom, het enige stuk DNA datmannen alleen via hun moeder kunnen hebben doorgekregen.  
Hamer had inderdaad beet. Door het DNA van homo’s enhetero’s naast elkaar te leggen kon Hamer de plaats waar het verschil moestliggen, verkleinen tot een stuk DNA van 3 miljoen letters groot, een gebied metde naam Xq28, met daarin honderden genen. De eerste taak van Bocklandt toen hijeind jaren ‘90 op het lab van Hamer ging werken, was om verder in te zoomen opdit stuk DNA en de precieze plaats van het homogen te lokaliseren.
Vijftien jaar later staat hij echter nog steeds met legehanden, het onderzoek naar Xq28 heeft geen nieuwe informatie opgeleverd.‘Recentelijk hebben we de precieze DNA-volgorde van delen van Xq28 in kaartgebracht bij tientallen homo’s en hetero’s, maar een verschil hebben we nietkunnen vinden,’ zegt Bocklandt. ‘Helaas hadden we niet genoeg geld om de volledigeDNA-volgorde te bepalen. Het verschil moet liggen in de nog te analyseren stukken.’ 
Geldgebrek loopt sowieso als een rode draad door het onderzoekvan Bocklandt en collega-homogenonderzoekers. Subsidieverleners zoals hetAmerikaanse National Institute of Health (NIH), staan niet te springen om ditsoort onderzoek te financieren. ‘Geldschieters investeren liever in onderzoekvan grote labs, met zekere uitkomsten. Ons onderzoeksgebied vinden ze te kleinen te risicovol,’ vertelt Bocklandt.
Ook experimenten waarin niet alleen het X-chromosoom maarook de rest van het DNA van homo’s en hetero’s werd vergeleken, zijn stopgezetwegens gebrek aan geld. ‘Het is aannemelijk dat er niet één specifiek homogen is, maardat homoseksualiteit – en seksuele oriëntatie in het algemeen - de oorzaak isvan een samenspel van factoren,’ stelt Bocklandt. ‘We hebben aanwijzingen datop drie andere plaatsen in het DNA ook verschillen zijn te vinden. Diepgaandeanalyse naar welke genen in die gebieden liggen en wat de functies daarvan zoudenkunnen zijn, is echter nooit van de grond gekomen.’
Een dik jaar geleden is Bocklandt gestopt met zijn zoektochtnaar het homogen, nadat Hamer al eerder was vertrokken op zoek naar een nieuweuitdaging. Daarmee ligt de zoektocht naar de genetische achtergrond vanseksuele oriëntatie zo goed als op zijn gat. ‘Er is nog één groep in Chicago die zo’nvijf jaar geleden geld heeft weten los te weken voor grootschalig DNA-onderzoekonder homo’s en hetero’s,’ weet Bocklandt. ‘Tot dusver zijn daar echter nooitresultaten uit voort gekomen, en van horen zeggen ligt ook dat onderzoek nustil door geldgebrek.’
Het geneticaverhaal mag dan niet echt opschieten, éénbelangrijke vraag is al wel beantwoord: als homoseksualiteit genetisch is,waarom sterft het dan niet uit? Homo’s krijgen immers niet of nauwelijkskinderen. De oplossing is ingenieus: Italiaanse onderzoekers ontdekten datmoeders van homo’s meer kinderen krijgen dan moeders van heteromannen:gemiddeld 2,7 om 2,3. Het lijkt er dus op dat er een genetisch profiel is datbij mannen verantwoordelijk is voor homoseksualiteit, maar dat bij vrouwen zorgtvoor supervruchtbaarheid. De vele kinderen via de vrouwelijke kant heffen zo heteventuele gebrek aan genetische doorloop door kinderloosheid aan de mannenkantweer op. Helaas blijft het, zolang er nog geen homogenen gelokaliseerd zijn, gissennaar het mechanisme achter dit fenomeen.
Baarmoeder
Dat het onderzoek naar de erfelijkheid van homoseksualiteit stilligt, betekent niet dat er helemaal geen onderzoek meer wordt gedaan naar hetontstaan van iemands seksuele geaardheid. Genetica is namelijk niet het heleverhaal. Ook dat valt weer uit tweelingstudies te destilleren. Immers, zou homoseksualiteitvolledig terug te leiden zijn op genen, dan was het percentage identieketweelingen dat allebei homo is veel hoger liggen dan 50 procent. Ze hebben tenslotteexact hetzelfde DNA.
De crux zit ‘m in de omstandigheden in de baarmoeder, diezijn niet hetzelfde. In het geval van seksuele oriëntatie spelen vooralsexhormonen een belangrijke rol, met name testosteron. Omdat embryo’s desexhormonen zelf aanmaken, kan de concentratie en timing in beide foetussenverschillen en dat heeft zijn invloed op de ontwikkeling.
Begrip van hoe hormonen seksuele oriëntatie beïnvloeden,begint bij het snappen van hoe meisjes zich tot meisjes ontwikkelen en jongens totjongens. De geslachtbestemming ligt al direct bij de conceptie vast: meisjeshebben twee X-chromosomen, jongens een X en een Y. Op dat laatste chromosoom liggenalle genen die verantwoordelijk zijn voor het man worden. De Y-genen zetten eenproces van testosteronproductie in gang in het embryo, waardoor alle mannelijkekenmerken tot uiting komen. De afwezigheid van het Y-chromosoom en dus van detestosteron zorgt voor de ontwikkeling tot vrouw.
‘De concentratie testosteron in de baarmoeder komt bijjongetjes in twee belangrijke golven,’ zegt Alicia Garcia, onderzoeker op hetNederlands Instituut voor Neurowetenschappen in Amsterdam. ‘De eerste, tussenweek 12 en 18 van de zwangerschap, zorgt voor de ontwikkeling vangeslachtskenmerken. In de tweede piek, tussen week 34 en 41, wordt de bedradingvan het brein gelegd, en daarmee ook de seksuele oriëntatie. Kleineveranderingen in de timing of sterkte van vooral de tweede testosteronpiek kunnener voor zorgen dat de standaard heteroprogrammering niet helemaal wordtuitgevoerd,’ zegt Garcia.
De precieze rol van de pieken en zelfs of homoseksualiteitop deze manier te verklaren is, blijft onzeker. Dierexperimenten gevenaanwijzingen, maar die zijn niet gemakkelijk te extrapoleren naar mensen, bijwie seksueel gedrag en ontwikkeling veel complexer is dan bij dieren. En experimentenbij mensen zijn nauwelijks uitvoerbaar, omdat prikken in de baarmoeder om testosteronconcentratieste volgen te gevaarlijk is. Bovendien zouden de experimenten erg lang duren omdatafgewacht moet worden tot iemands seksuele oriëntatie duidelijk is – vaak pasin de pubertijd - voor er gegevens vergeleken kunnen worden. Het blijft dus vooralbij theoretiseren.  
Maar wat het biologische mechanisme achter seksueleoriëntatie ook mag zijn, de resultaten van de verschillen tussen homo’s enhetero’s zullen uiteindelijk zichtbaar moeten zijn in het brein, daar waar devoorkeur voor mannen of vrouwen is geprogrammeerd. ’s Neerlands bekendsteneurobioloog Dick Swaab, de hoogleraar waaronder Garcia werkt, was eind jaren’80 een van de eerste die dat onderzocht. De dingen die hij vond, zorgden voor nogalwat commotie. Swaab is destijds meerdere malen vergeleken met Nazi-arts JosefMengele en de kranten stonden vol met artikelen van vooraanstaande figuren diehun afschuw over het onderzoek uitspraken. De bevindingen zouden homo’s maarstigmatiseren, zo was de tendens.
‘Bijna alle verschillen die tot nu toe gevonden zijn, bevindenzich in de hypothalamus, een diep in het brein gelegen gebiedje dat betrokkenis bij allerlei basisgedragingen als eten, vechten en paren,’ zegt Garcia. Swaabseerste ontdekking betrof de suprachiasmatische nucleus (SCN), de plaats in dehypothalamus waar de biologische klok huist. Dat subgebiedje bleek twee keer zogroot bij homo’s als bij heteromannen en -vrouwen. Hoe de biologische klokinvloed heeft op seksualiteit is een raadsel.
In vervolgonderzoek vonden andere onderzoekers vooralverschillen in een gedeelte dat voorin de hypothalamus ligt, genaamd INAH3. Bijheteroseksuele mannen is dit gebied twee keer zo groot als bij vrouwen. Bijhomo’s had het gebied echter dezelfde grootte als bij vrouwen.    
Echter, naast maatschappelijke bezwaren is er ook vanuit dewetenschappelijke wereld kritiek gekomen op al deze resultaten. Zo was het aantalonderzochte monsters in de onderzoeken veelal te klein om harde uitspraken te toen.Vaak bleken de resultaten bovendien niet of nauwelijks te repliceren doorandere onderzoekers. Ook het brein blijft dus nog grotendeels onbekend terreinals het gaat om homoseksualiteit.
‘Eigenlijk,’ zo stelt Bocklandt, ‘is er maar ééngegeven waarvan we echt zeker weten in welke mate het de kans op homoseksualiteitbeïnvloed en dat is het aantal oudere broers dat iemand heeft. Uit meerdereonderzoeken onder grote aantallen homo’s en hetero’s van allerlei verschillendeetniciteiten en afkomsten komt altijd weer hetzelfde naar voren: elke oudere broerverhoogt de kans van een volgend jongetje op het zijn van homo met 33 procent.’Beginnend bij een kans van 2 procent bij het eerste kind, betekent dat dat, mochter ooit een niet te benijden vrouw zijn met 14 zonen, het 15ejongentje een kans heeft van 50 procent om als homo ter wereld te komen.
Dat oudere broers ervoor zorgen dat je homo wordt, heeftniks te maken met het gebrek aan meisjes om je heen, maar is ook hier terug teleiden op de omstandigheden in de baarmoeder. Het exacte mechanisme is nogonopgehelderd, maar waarschijnlijk is een immuunreactie de oorzaak. Dat zit zo:als een aanstaande moeder zwanger is van een jongetje, dan maakt zij antilichamenaan tegen zijn Y-chromosoom, omdat dat een lichaamsvreemd stuk DNA voor haaris. Die antistoffen blijven in het bloed tot de volgende zwangerschap eninterfereren vervolgens met de genen op het Y-chromosoom van een volgendejongetje en daardoor met diens ontwikkeling. Hoe meer broers, hoe meer antilichamener rondzwerven en hoe sterker de interferentie.
Uiteindelijk is de oorzaak van homoseksualiteit bij iedereman anders. Bij de een is het meer genetisch, de ander heeft het juist vooral tedanken aan het oudere-broer-effect. ‘Meestal zal het een combinatie van al dezefactoren zijn,’ zegt Bocklandt. Hij kan niet genoeg blijven benadrukken datfactoren na de geboorte geen enkele rol van betekenis spelen. ‘Veelpsychologen, waaronder de beroemde psychoanalyticus Sigmund Freud, dachtenvroeger dat een te dominante moeder of een afwezige vader ervoor kan zorgen datde hersenen net even dat zetje krijgen richting homoseksualiteit.’ Na tientallen,zo niet honderden onderzoeken naar de invloed van opvoeding, stress,opgroeisituaties en wat al niet meer, weten we beter: het maakt allemaal niksuit, je seksuele oriëntatie staat vast bij je geboorte. Nu de Oegandezen daarnog van overtuigen.
 
[Kader:] En vrouwendan?
Het is niet voor niks dat het artikel alleen maar overmannelijke homoseksuelen gaat: over de liefde van vrouwen voor vrouwen is namelijkveel minder bekend. Althans op wetenschappelijk gebied. ‘Dat komt doordathomoseksualiteit bij vrouwen veel complexer is,’ zegt Bocklandt. ‘Bij mannen ishet betrekkelijk zwart-wit: je voelt je seksueel aangetrokken tot mannen of totvrouwen. Bij vrouwen zijn er veel meer gradaties. Er zijn veel heteroseksuelevrouwen die opgewonden kunnen raken bij het zien van lesbische vrouwen. Ofandersom: lesbische vrouwen die graag heteroseks aanschouwen.’ Dat maaktonderzoek ingewikkeld. ‘Het is moeilijk vergelijken als je niet precies weetwie je in welk hokje moet stoppen. Omdat de wetenschap rond seksuele geaardheidal complex genoeg is, hebben wetenschappers maar de weg van de minste weerstandgekozen en dat was onderzoek naar homo’s.’
Een recent mathematisch onderzoek onder identieke vrouwelijketweelingen van het Karolinska Instituut in Stockholm maakt in ieder gevalduidelijk dat bij vrouwelijke homoseksualiteit genen een veel kleinere rolspelen dan bij de mannelijke variant. Ook blijkt dat, in tegenstelling tot bij mannen,externe factoren een rol spelen. Moeders die roken, aan de amfetamine zijn of bepaaldemedicijnen nemen terwijl ze in verwachting zijn, hebben een hogere kans oplesbische dochters. Hetzelfde geldt voor vrouwen met veel stress tijdens dezwangerschap. Bocklandt wijt dat aan het specifieke ontwikkelingstraject vanvrouwen in de baarmoeder. ‘Omdat vrouwen zich ontwikkelen bij de gratie vanafwezigheid van sexhormonen, kan alles wat maar enige invloed heeft op dehormonale huishouding van het meisje in de baarmoeder, direct effect hebben opde ontwikkeling van haar seksuele oriëntatie. Veel meer dan bij de toch al sexhormoongevuldebloedbaan van ongeboren jongetjes. Het gedrag van de moeder heeft daardoor bijmeisjes een grotere invloed dan bij jongens.’