← Back to portfolio
Published on

Laagopgeleid komt niet meer hogerop (Volkskrant)



We trouwen steeds vaker met iemand van ons eigen opleidingsniveau. Dat remt de sociale mobiliteit en bedreigt de samenhang in de samenleving.
Georgina is een natuurmeisje, Andrew een man van de stad. Samen delen ze een passie: geneeskunde. Zij als verpleegkundige, hij als chirurg. Als Andrew voor de organisatie van Georgina komt te werken, worden zijn ogen geopend. Voor het prachtige werk dat iedereen doet en voor het contact met de patiënten. Als hij dan ook nog valt voor de prachtige natuur en de glinstering in de ogen van Georgina, staat niks hun toekomst in de weg. 

In Bitterzoete omarming van Amy Andrews, een van de driehonderd doktersromannetjes uit de Harlequinserie, leven de verpleegster en de chirurg nog lang en gelukkig samen. Het verhaal is exemplarisch voor de huwelijksmarkt van de jaren vijftig en zestig. De term downdaten bestond nog niet, maar het was eerder regel dan uitzondering dat mannen destijds een partner hadden met een lager opleidingsniveau. De arts trouwde met de verpleegster, de piloot met de stewardess en de directeur met de secretaresse. Tussen 1950 en 1970 had maar iets meer dan 30 procent van de hoogopgeleide mannen een vrouw met een gelijkwaardig opleidingsniveau.
Hoe anders is dat nu. Van alle mannen met een hbo- of WO-opleiding die tussen 1995 tot 2004 gingen samenwonen of trouwen, deed bijna tweederde dat met een vrouw met een soortgelijke opleiding. Huwelijken tussen mensen met een verschillend opleidingsniveau zijn een zeldzaamheid geworden. Nog maar 10 procent van de hoogopgeleide mannen heeft een relatie met iemand van mavo-niveau of lager, andersom (hbo/WO-vrouw met mavo-man) is het percentage zelfs maar 8 procent. Ook in andere westerse landen is deze trend waarneembaar. In Canada is het aantal huwelijken tussen universitair geschoolden en mensen met een mbo-achtige opleiding tussen 1971 en 2001 gedaald met 38 procent. Huwelijken tussen zij die wel de middelbare school afmaakten en zij die dat niet deden kwamen zelfs 58 procent minder voor.

Keuzevrijheid

Er is een aantal redenen waarom juist het genoten onderwijs (bewust of onbewust) zo'n belangrijk selectiecriterium is geworden. Allereerst zijn sommige andere klassieke criteria verdwenen. Vroeger vonden veel stellen het bijvoorbeeld belangrijk dat ze hetzelfde geloof aanhingen, nu vraagt bijna niemand daar meer naar op een date. Ook hoeven vrouwen niet meer te trouwen om van een (financieel) goede toekomst verzekerd te zijn. Daarnaast is de invloed van buitenstaanders, zoals de kerk of ouders, op de partnerkeuze afgenomen, waardoor er meer keuzevrijheid is. Daardoor worden andere kenmerken belangrijker, zoals persoonlijkheid en vergelijkbare waarden, en die worden sneller gevonden bij iemand met hetzelfde opleidingsniveau.
'De belangrijkste reden waarom steeds meer mensen trouwen met iemand met hetzelfde opleidingsniveau, vooral aan de bovenkant, is echter simpelweg het toegenomen aantal vrouwen in het hoger onderwijs', zegt Matthijs Kalmijn, hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. 'Vroeger waren er weinig vrouwen met een hoge opleiding, waardoor mannen wel moesten downdaten. Nu zijn er van elk opleidingsniveau ongeveer evenveel vrouwen en mannen. Het is dus vooral een kwestie van veranderende vraag en aanbod dat huwelijken steeds vaker bestaan uit twee mensen die een even hoge opleiding hebben genoten.'
Op het eerste gezicht lijkt dit een vrij onschuldige trend. Het is toch vooral fijn dat we meer vrijheid hebben gekregen om onze partner uit te zoeken? Wat maakt het nu uit wie met wie trouwt?
Maar niets is minder waar, want de keuze voor partners van eigen onderwijsniveau heeft verregaande sociale gevolgen. Omdat opleidingsniveau direct verband houdt met inkomen, betekent het dat rijk met rijk trouwt, waardoor ze samen nog rijker worden, terwijl arm juist met arm trouwt en arm blijft.
We bewegen daarmee weer naar het geslotener type samenleving van begin van de vorige eeuw en daarvoor. Het achterliggende selectiecriterium was toen wel anders. Rijkdom werd destijds vastgehouden en doorgegeven doordat mensen trouwden binnen hun eigen klasse en milieu. Opleiding deed er toen nog niet toe, omdat alleen mannen toegang tot school hadden.
Vanaf de jaren vijftig opende de samenleving zich en werd er flink gehusseld tussen klassen. Iedereen kreeg toegang tot school en kon zich opwerken. Nu, drie generaties later, verdwijnt die openheid weer doordat er nieuwe klassen ontstaan op onderwijsniveau. Gechargeerd gezegd gaan we van een gesloten aristocratie, via een open samenleving tussen 1950 en 2000 naar een weer meer gesloten opleidingssamenleving.

Ongelijkheid

Dit gesorteerde hokken op onderwijsniveau draagt sterk bij aan de groeiende inkomensongelijkheid van huishoudens. In 2003 berekenden economen van het Brookings Instituut in Washington al dat de trend van gelijkwaardigere huwelijken, verantwoordelijk was voor 13 procent van de stijging van de inkomensongelijkheid in de Verenigde Staten tussen 1971 en 1996.
Andere economen gebruikten een computermodel om te simuleren hoe het met de ongelijkheid van de VS gesteld zou zijn als onderwijsniveau er bij partnerkeuze helemaal niet toe zou doen. Ze becijferden zo dat de ongelijkheidsindex, de Gini-coefficiënt, in dat geval 0,34 zijn zou zijn geweest, in plaats van de 0,43 die het nu is. Oftewel: er zou veel minder ongelijkheid zijn. De Gini-coëfficiënt kijkt naar de inkomensverdeling en zet de ongelijkheid om in een getal tussen de 0 (iedereen verdient precies even veel) en 1 (een iemand heeft al het vermogen). In perspectief: het betekent dat de ongelijkheid in Amerika nu vergelijkbaar is met de Filipijnen, met willekeurige partnerkeuze had het Zwitserland kunnen zijn.
Voor Nederland ontbreken zulke berekeningen, maar onderzoek in vergelijkbare landen als Denemarken en Australië laat zien dat ook daar de groeiende ongelijkheid in de laatste generatie deels kan worden verklaard door de stijging van het aantal gelijkwaardige huwelijken. Wel is bekend dat ook Nederland ongelijker wordt. Met een Gini-coëfficiënt van 0,28 is dit land op dit moment erg egalitair, maar het is toch 0,04 punt hoger dan het in de jaren zeventig was. Bovendien is het gat tussen de meest- en minstverdienende 10 procent van de samenleving wel sterk gestegen. In 1977 verdiende het rijkste smaldeel 5,1 keer zo veel als het armste, in 2011 was dat 8,2 keer zo veel.
Er is nog een ander verontrustend effect: het vermindert ook de sociale mobiliteit. Al in 1994 toonden Nederlandse wetenschappers een negatief verband aan tussen sociale mobiliteit en opleidingshomogamie, zoals partnerselectie op onderwijs ook wordt genoemd. Hoe vaker mensen hokken met iemand van hetzelfde niveau, hoe minder vaak mensen zich aan hun klasse onttrekken. De gevolgen daarvan zijn voor het eerst zichtbaar bij de huidige generatie: eind 2010 waarschuwde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in het rapport Wisseling van de wacht dat de sociale mobiliteit van de huidige generatie stagneert. Twee recente studies, een Catalaanse en een Britse, lieten zien dat, in andere westerse landen, gelijkwaardige huwelijken daarbij een grote rol spelen.
Voor een belangrijk deel komt dat doordat intelligentie erfelijk is. Simpel gezegd: slimme koppels baren slimme kinderen, terwijl minder slimme stellen hun gebrekkige intelligentie ook doorgeven. Tweelingstudies laten zien dat IQ voor ongeveer 50 procent erfelijk is bij de geboorte. Nu lijkt dat getal nog best mee te vallen: het laat immers genoeg ruimte voor de omgeving om de overige 50 procent in te vullen. En inderdaad laat de wetenschap zien dat het brein erg flexibel is en IQ zeker niet vastligt bij de geboorte: iedereen blijkt in staat om tot wel 20 IQ-punten te winnen in het leven, met name tijdens de jeugd. Vooral goede voeding, goed onderwijs en hier en daar een creatief muzieklesje helpen hierbij. Het betekent dat iemand die geboren wordt met een aanleg van een gemiddeld IQ van 100 het kan schoppen tot universitair niveau met een IQ van 120.
Maar het crue feit wil dat deze 20 punten vooral gewonnen worden door kinderen die toch al begaafd beginnen. Rijke ouders kunnen meer investeren in hun kinderen dan arme mensen, zowel materieel als immaterieel. Dat betekent dat kinderen van een hoogopgeleid koppel een betere opvoeding, beter voedsel en een betere leefomgeving krijgen. Bovendien snappen hoogopgeleide ouders beter hoe de maatschappij werkt. Ze weten bijvoorbeeld hoe ze de beste school moeten vinden en krijgen hun kinderen daar ook. Zo'n voordeel werkt het hele leven door. Het SCP-rapport Een Ideaal met een Keerzijde van vorig jaar december bevestigt dit: kinderen van hoogopgeleiden komen makkelijker op de universiteit dan kinderen van laagopgeleiden, ook als ze het leven beginnen met aanleg tot hetzelfde IQ. Nature en nurture staan hier dus niet tegenover elkaar, zoals het klassieke biologische dogma voorstaat, maar versterken elkaar juist. Nature selecteert nurture. Als je kijkt naar de intelligentie op oudere leeftijd, waarbij de rol van de omgeving dus heeft doorgewerkt, dan zie je dat de erfelijkheid ook veel groter is, tot wel 80 procent.
Uiteindelijk leidt het ertoe dat het steeds zeldzamer wordt dat er iemand in de arbeidersklasse geboren wordt met de intelligentie en de mogelijkheden om hogerop te komen. De arbeidersvrouw en de arbeidersman krijgen vaker een kind van matige intelligentie, dat minder kans krijgt om zichzelf te verbeteren. Het is de trieste paradox van de meritocratie, de samenleving die selecteert op persoonlijke verdienste. In de jaren vijftig zorgde selectie op merites ervoor dat de samenleving zich juist opende: jongeren die eigenlijk te slim waren voor hun klasse, kregen de mogelijkheid om een opleiding te volgen en zich te ontworstelen aan het sociale milieu van hun ouders. Zo kwamen er groepen met elkaar in contact die dat eerder niet kwamen.

Sortering op intelligentie

Een aantal generaties later zorgt de meritocratie juist voor een geslotener samenleving. Er heeft een sortering op intelligentie plaatsgevonden, waardoor iedereen in de klasse zit die past bij zijn vermogen, om vervolgens te trouwen met een gelijkwaardig iemand uit diezelfde klasse en kinderen af te leveren die ook in die klasse thuishoren. Bijzonder genoeg voorzag de bedenker van het woord meritocratie, de Britse socioloog Michael Young, dit al in 1958, toen hij zijn satirische en dystopische essay The Rise of Meritocracy schreef. Daarin beschrijft hij hoe hij Engeland in de periode vanaf 1870 langzaam ziet veranderen van een aristocratie in een onderwijsmaatschappij, waarbij intelligentie iemands sociale positie bepaalt en mensen nauwelijks nog van klasse veranderen.
Young was huiverig voor deze ontwikkeling, omdat hij, net als veel andere sociologen, inzag dat sociale mobiliteit van groot belang is voor een samenleving. Verdwijnt dat, dan wordt de maatschappij geslotener: mensen van verschillende klassen komen nauwelijks meer met elkaar in contact. Groepen mensen leven in een cocon en zullen minder begrip voor elkaar en elkaars waarden kunnen opbrengen. De functie van smeerolie van de maatschappij die sociale mobiliteit heeft, is niet meer, waardoor de samenhang in de samenleving verdwijnt.
De verminderde mobiliteit is vooral funest voor de eigenwaarde van laagopgeleiden. Young stelde in zijn essay al dat de onderklasse zal beseffen dat zij een inferieure status in de samenleving heeft, niet omdat haar mogelijkheden zijn ontnomen, maar omdat ze daadwerkelijk inferieur is. 'Als er iets frustrerend is, is dat het besef dat je je positie op de sociale ladder grotendeels aan jezelf te wijten hebt, dat je je falen verdient', zegt Kalmijn. 'Aan de bovenkant ontstaat juist arrogantie, omdat zij voelen dat hun succes hun verdienste is.' Deze dynamiek vergroot de scheidslijn tussen groepen en vergroot de kans op onrust. In Youngs boek raakt de kansloze onderklasse op den duur zo gefrustreerd door zijn positie, dat ze in 2033 in opstand komen tegen de meritocratie.

Kleine onderklasse

'Nederland heeft het geluk dat het een vrij kleine echte onderklasse kent', zegt Kalmijn. 'Dat komt vooral doordat Nederland twee generaties lang juist heel open was en omdat het goed geïnvesteerd heeft in het mbo, waar nu 45 procent van de jongeren naartoe gaat.' Nog maar 25 procent van de bevolking is echt laagopgeleid, met een lbo/mavo-opleiding of lager. Dat was zeventig jaar geleden nog 40 procent. Tegelijk ziet Kalmijn dat juist die alleronderste klasse erg geisoleerd aan het raken is. 'Bij hen trouwt echt iedereen alleen maar met elkaar, ondanks dat de groep, en dus het keuzeaanbod, kleiner wordt. Dat gebeurt niet omdat ze het zo graag willen, maar omdat ze uitgesloten worden van de interessante huwelijksmarkt. Er is geen verborgen talent meer te vinden in die groep mensen en zelfs vanaf één onderwijsniveau hoger is er weinig interesse meer.'

Kalmijn stelt wel dat de trend naar een meer gesloten maatschappij pas net is begonnen, de samenleving is nog een stuk opener dan voor de jaren vijftig. Er is dus nog tijd om de gevolgen in te dammen, al is dat niet makkelijk. Gedwongen huwelijken helpen, maar die zijn al een tijdje weinig bon ton in de westerse wereld, en ook voor loterijen om het onderwijsniveau binnen huwelijken te middelen zullen weinig handen op elkaar gaan. Wat wel mogelijk is, is het verbeteren van het level playing field in het onderwijs. Het is essentieel dat klassevoordelen niet ook nog eens uitgebouwd worden op school. Juist mensen uit een lager sociaal milieu zouden toegang moeten hebben tot de beste scholen en leraren. 'Het vraagt bovendien om een flexibel schoolsysteem waarin makkelijk opleidingen gestapeld kunnen worden, bijvoorbeeld van mbo naar hbo naar de universiteit', zegt Kalmijn. 'Op die manier kunnen achterstanden die bijvoorbeeld al voor de schoolgaande leeftijd zijn opgelopen, gecompenseerd worden. Het kost mensen uit een lager milieu meer tijd om hun volledige potentieel te benutten.'
Het is daarom zorgelijk dat uit een rapport van de Inspectie van het Onderwijs deze week bleek dat stapelen steeds moeilijker wordt. Er stromen minder vmbo'ers door naar de havo, minder mbo'ers naar het hbo en minder hbo'ers naar de universiteit dan een paar jaar geleden.
Rest nog de hoop dat het downdaten, zoals dat in sommige vrouwenbladen wordt gepropageerd, echt aanslaat. Het liefst niet alleen zoals in de Harlequinreeks - slimme man met domme vrouw - maar ook andersom: de chirurge met de verpleger, de pilote met de steward en de directrice met de secretaris. Allemaal om de smeerolie zijn werk te laten doen en voor de lieve vrede in de samenleving.