← Back to portfolio
Published on

Een echte oerman zorgt (Opzij)

Mannen verschuilen zich graag achter de evolu­tionaire biologie als ze zich willen onttrekken aan de zorg voor hun kinderen. Hun oerdriften dwingen hen immers tot jagen. Niet waar, blijkt uit nieuw onderzoek.

Zou het CBS het gedaan hebben om te sarren, om mannen even op hun plaats te zetten? Feit was dat ons nationaal statistisch geweten vlak voor Vaderdag een paar cijfers naar buiten bracht die ernstige vraagtekens zetten bij het jaarlijkse vertroetelen van onze vaders. Wat bleek: alle emancipatie ten spijt gaat nog steeds maar 7 procent van alle mannen minder werken zodra ze vader worden. Tegenover 37 procent van de vrouwen. Ook het huishouden en de zorg voor de kinderen worden nog altijd hoofdzakelijk overgelaten aan de vrouw. Nederland mag zich graag op de borst slaan als voorloper op het gebied van emancipatie; de vrouw neemt nog steeds het gros van de zorg op zich.
Vaak wordt deze scheve verdeling gebagatelliseerd door een evolutionair-biologisch sausje over de status quo te gieten. Is het immers niet de natuurlijke gang van zaken dat mannen de hort op zijn en vrouwen zorgen? Zijn oerdriften dwingen de man om zijn sperma over zo veel mogelijk vrouwen te verdelen, zodat zijn genen succesvol verspreid raken. Mannen zijn jagers, geen verzorgers! Nee, dan vrouwen. Met hun kostbare eicellen moeten zij zuinig zijn op hun nageslacht, waardoor ze juist voorgeprogrammeerd zijn voor huiselijkheid en kinderzorg.
Eenzelfde narratief wordt gebruikt ter verdediging van het patriarchaat. Met een beroep op de natuur en de oertijd stellen mannen dat zij nu eenmaal altijd het dominante geslacht zijn geweest en dat ze daarom natuurlijke leiders zijn. Laat hen met hun testosteron maar het land besturen. Dan kunnen vrouwen, geheel in lijn met hun zorgende natuur, de kinderen van school halen en het eten klaarmaken.
Radicaal egalitair
Klopt deze op The Flintstones geïnspireerde voorstelling van de oerverhoudingen tussen man en vrouw wel? Het korte antwoord is: nee. Een blik op onze archeologie, biologie en fysiologie laten zien dat het dit beeld aan elke basis ontbreekt. Sterker nog: de niet-zorgende, dominante man is een relatief recente uitvinding. Maar wel eentje die verregaande maatschappelijke consequenties had, vooral voor de positie van de vrouw.
Het demasqué van dit beeld begint bij een recente studie van het University College London waarin antropologen moderne jager-verzamelaarculturen in Congo en de Filippijnen onderzochten. Die culturen dienen als model voor hoe de mensheid tienduizend jaar geleden leefde.
De onderzoekers keken naar groepsvorming: wie was familie van wie en hoe kwamen deze mensen bij elkaar? Ze ontdekten dat de groepen enorm gemengd waren: lang niet iedereen was familie van elkaar.
Met wiskundige modellen berekenden de Britten dat zulke groepsvorming alleen mogelijk was als mannen en vrouwen evenveel te zeggen hadden in een samenleving. Als mannen alleen de baas waren, zou zo’n groep vanuit de mannenkant gezien veel meer één familie zijn geweest, vooral samengesteld uit broers en neven, want mensen blijven nu eenmaal graag bij hun familie in de buurt. Omdat vrouwen in zo’n dynamiek weinig te zeggen hadden, zouden zij gedwongen zijn om zich aan sluiten bij de stam van hun man. Zij waren daardoor juist geen familie van elkaar geweest.
Deze bevinding staat niet op zichzelf. Antropologen zijn het er eigenlijk al decennia over eens dat jagers-verzamelaars, onze voorouders dus, ‘radicaal egalitair’ waren en in samenlevingen leefden waarbinnen mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat in het gros van alle bestudeerde jager-verzamelaarculturen beide geslachten evenveel calorieën binnenbrengen voor de groep: mannen uit de jacht, vrouwen door het verzamelen van noten, bessen en knollen en door het jagen op klein wild. Nog een stapje verder blijkt zelfs dat de zorg voor jonge kinderen gelijkmatig verdeeld is. Bij de Aka-pygmeeën in Centraal-Afrika besteden mannen tot wel 20 procent van hun tijd aan het dragen van hun nageslacht. Ook bij andere rondtrekkende stammen is vaderzorg heel normaal. En hiërarchie? Die is helemaal niet nodig in zo’n kleine groep. De organisatie is volledig plat en alles wordt gedeeld.
Biologie verraadt het
Niet alleen de antropologie bevestigt dat de mens in de basis gelijkwaardig is, ook onze biologie verraadt het. ‘Grofweg zijn er twee strategieën voor mannetjes van een soort om er zeker van te zijn dat hun genen succesvol worden doorgegeven: de kwantitatieve en de kwalitatieve,’ zegt Nico van Straalen, hoogleraar dierecologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. ‘Bij de eerste hebben mannetje seks met zo veel mogelijk vrouwtjes, zonder om te kijken naar het nageslacht. Van die vele kinderen worden er uiteindelijk vast een paar groot. Bij de kwalitatieve strategie kiest een mannetje er juist voor om met één of maximaal een paar vrouwtjes te paren, om er vervolgens persoonlijk voor te zorgen dat de kinderen volwassen worden.’
Verrassend genoeg is de gevolgde strategie af te lezen aan de lichaamsbouw van de mannetjes. ‘Bij soorten die de kwantitatieve strategie volgen, is het verschil tussen de geslachten enorm groot. Mannetjes moeten vechten voor elke vrijpartij en lopen over van het testosteron. Er is een flinke hiërarchie, met de sterkste man boven op de apenrots,’ zegt Van Straalen. De meeste van onze naaste verwanten kiezen voor deze strategie. Zilverruggen, de opperhoofden onder de gorilla’s, zijn bijvoorbeeld enorm dominant en sterk. Ook bij de agressieve chimpansees is er groot verschil tussen man en vrouw te zien. ‘Bij kwalitatieve soorten lijken mannen en vrouwen juist erg op elkaar. Bij gibbons is vaderzorg heel normaal. Zelfs voor het geoefende oog zijn de seksen nauwelijks van elkaar te onderscheiden.’ Omdat mannetjes in zulke samenleving weinig hoeven te imponeren, is er ook minder hiërarchie.
En de mens? Ook binnen onze soort lijken de geslachten erg op elkaar. ‘Mannen zijn wel iets krachtiger, maar er zijn veel vrouwen die sterker zijn dan individuele mannen. Dat zul je bij gorilla’s echt nooit zien,’ zegt Van Straalen. ‘Mensenmannetjes hebben duidelijk voor de kwalitatieve strategie gekozen en zijn evolutionair dus voorgeprogrammeerd om te zorgen.’ De overlevingskansen van het nageslacht laten zien dat deze strategie werkt. Bij de kwantitatieve chimpansees wordt maar 37 procent van de jongen oud genoeg om zich voort te planten, bij mensen was dat (vóór de ontwikkeling van de moderne gezondheidszorg) 57 procent.
De ontwikkeling van vaderzorg is bovendien mooi af te leiden uit archeologische vondsten. Bij onze verre voorouder, de Australopithecus afarensis, die 3,5 miljoen jaar geleden leefde, waren mannetjes nog 30 procent groter dan vrouwtjes. Bij de homo erectus, die 1,5 miljoen jaar geleden over de aarde liep, is het verschil al een stuk kleiner, om vervolgens bijna te verdwijnen als de homo sapiens zo’n 200.000 jaar geleden aan zijn zegetocht begint.
Ook in onze hormoonhuishouding wijst alles op een gelijkwaardige zorgverdeling als norm. Toen bloed werd afgenomen bij zeshonderd Filipijnse mannen, ontdekten wetenschappers van de Amerikaanse Northwestern University in de staat Illinois dat het testosterongehalte van vaders met wel 30 procent daalde na de geboorte van een kind. Als onze soort de kwantitatieve strategie zou volgen, was dit desastreus geweest: zo’n man zou nooit meer aan een nieuwe vrouw komen. Maar nu is het logisch. De luiers wachten, dus waar is dat testosteron nog voor nodig? Gezorgd moet er worden!
Welkom in het patriarchaat
Hoe goed voorgeprogrammeerd ook, momenteel is van al die gelijkwaardig nauwelijks nog wat over. Ergens in de geschiedenis is er iets goed misgegaan. Het patriarchaat is springlevend en de zorgende vader wordt nog steeds als een anomalie gezien. Een onderzoek van de London School of Economics waarbij antropologen de rol van de vader in 22 moderne samenlevingen bestudeerden, toont dit op schokkende wijze aan. Het bleek dat in vijftien van die samenlevingen het voor de overlevingskansen van het kind helemaal niks uitmaakt of de vader wel of niet aanwezig was. Vaders hebben blijkbaar geen doorslaggevende rol in het grootbrengen van hun kinderen.
Zo’n tienduizend jaar geleden is ergens in het gebied tussen Eufraat en Tigris in Irak de huidige, scheve situatie ontstaan. Van Straalen: ‘Toen werd daar de landbouw uitgevonden en ging de structuur van de samenleving helemaal op de schop.’ Er ontstonden dorpen die veel meer inwoners herbergden dan de rondtrekkende groepen ooit hadden. Opeens was hiërarchie noodzakelijk om orde te scheppen. De fysiek toch iets sterkere mannen kwamen zo boven de vrouwen te staan. De niet-nomadische levensstijl gaf bovendien voedingsbodem aan de vorming van een klassenmaatschappij, omdat het lonend werd om rijkdommen, zoals land, op te potten en via erfenissen door te geven binnen de familie. Welkom in het patriarchaat.
Door het ontstaan van de dorpen werd bovendien niet de groep, maar het gezin de basis van de samenleving. Daaruit vloeide uiteindelijk een scheiding der seksen voort: mannen werkten op het land, vrouwen bleven thuis om op de kinderen te passen. Door de eeuwen heen werd deze rolverdeling sterker en sterker, culminerend in het kostwinnersmodel dat tijdens de industriële revolutie in de 19de eeuw werd uitgevonden.
Het narratief van de niet-zorgzame, dominante man, heeft zich sindsdien volledig genesteld in ons culturele geheugen als zijnde de norm. Pas de laatste vijftig jaar is er enige verandering te bespeuren en dan eigenlijk alleen in de stedelijke bovenklasse van rijke, westerse landen. Daar staan oervaders op die ook voor hun kind willen zorgen en die het – ingegeven door de feministische golven – normaal vinden dat mannen en vrouwen dezelfde rechten hebben.
Is dit dan nu een pleidooi voor een herwaardering van het paleoleven? Nee, onze soort is veranderlijk en het is onzinnig om een samenleving te willen inrichten op basis van hoe het er duizenden jaren geleden uitzag. Maar het moet maar eens afgelopen zijn met mannen die hun maatschappelijke positie en hun afwezigheid thuis verdedigen met argumenten, die gebaseerd zijn op een foute interpretatie van onze lange evolutionaire geschiedenis als soort. Het wordt tijd om gelijkwaardigheid niet als een moeilijk te realiseren, eigentijdse uitzondering te zien, maar als een basale politieke en maatschappelijke keuze.