← Back to portfolio
Published on

Bouw die megasteden en megastallen (Volkskrant)


We moeten niet terug naar te natuur, maar onze rug er juist meer toe keren. Modernisering, sterkere verstedelijking en een intensivering van de landbouw zijn de enige manier om welvaartsstijging te combineren met een leefbare en groene planeet. Een pleidooi voor ecomodernisme.
Je zou het niet zeggen, maar het gaat eigenlijk best goed met het milieu. Doorgaans worden we in de media overspoeld met apocalyptische beelden van de staat van de natuur: hectares oerbos worden gekapt voor landbouwgrond, smog-gevulde steden maken het ademen onmogelijk en branden leggen hele natuurgebieden plat. Maar zoomen we in op Nederland, en ook op onze omringende landen, dan ontstaat er een ander beeld. De lucht bijvoorbeeld is hier op veel plaatsen weer net zo schoon als vijftig jaar geleden, en het zelfde geldt voor het water. En neem die wolf, die in mei vlakbij Emmen werd gesignaleerd. Het is geen toeval dat die nu terug is. Er is de afgelopen decennia een hoop grond terug gegeven aan de natuur. In Duitsland, waar het dier al langer bezig is met een opmars, staat op dit moment 3500 vierkante kilometer meer bos dan in 1990. In Nederland is dat 250 vierkante kilometer meer. In andere delen van Europa zijn de beer en de wisent terug, vaak na meer dan eeuw weg te zijn geweest. Allemaal omdat natuur en milieu het in Westerse landen de laatste eigenlijk gewoon weer erg goed doen.
Al deze ontwikkelingen voelen nogal tegenintuïtief. Dat het juist in de rijkste en drukst bevolkte landen goed gaat met het milieu gaat in tegen het heersende idee dat het eigenlijk altijd schipperen is tussen welvaart aan de ene kant en een leefbare planeet aan de andere kant. En millennia lang was dat ook zo: de opmars van de mens ging eigenlijk altijd gepaard met het kappen van meer bos, het innemen van meer natuur en het ontrekken van meer grondstoffen aan de aarde. Dat begon al bij het prille begin van onze soort. We mogen graag denken dat we in harmonie leefden met de natuur toen we nog als jager-verzamelaar over de savannes trokken, maar niets is minder waar. Destijds trokken mensen naar een nieuwe locatie als de voorgaande volledig was uitgewoond. En overal waar de mens kwam, leed de natuur. Een schamele 1 a 2 miljoen aardbewoners wereldwijd (!) was destijds in staat om op meerdere continenten de volledige megafauna (mammoet, megaluiaard, reuzenhert) te doen uitsterven – soms in combinatie met ander factoren als klimaatverandering . Het verband tussen onze opmars en de destructie van de planeet achtervolgde ons tot ver na de industriële revolutie, met vervuilde rivieren, verwoestijnde grond en een gat in de ozonlaag als gevolg.
Het is deze wetmatigheid die de basis legde van de groene beweging in de jaren ‘70 van de vorige eeuw. Zo verscheen er in 1972 het rapport “Limits to growth’ geschreven door Club van Rome, waarin verontruste wetenschappers waarschuwden dat we wel heel kwistig aan het omspringen waren met onze natuurlijke hulpbronnen. Als we zo doorgingen leidde dat onherroepelijk tot een implosie van onze samenleving. Groei en modernisering waren de doodsteek voor de planeet, zo was de boodschap. Omstreeks diezelfde tijd kwam ook nog eens Paul Ehrlich’s invloedrijke boek ‘The Population Bomb’ uit, die waarschuwde voor gevolgen van de gigantische bevolkingsgroei die er aan zat te komen. Dit alles resulteerde in het nog steeds prominent aanwezige groene mantra dat we, als we de planeet willen redden, moeten inzetten op kleinschaligheid en vooral weer meer in harmonie met de natuur moeten gaan leven.
De meest recente ontwikkelingen in de welvarendste en sterkst geïndustrialiseerde samenlevingen laten echter zien dat deze visie gedateerd is. Juist in landen waar mensen het minst in harmonie leven met de natuur, neemt de druk op het milieu de laatste decennia af. Het zijn deze landen waar er ruimte is voor rewilding en hergroening. Deze inzichten vormen de basis van een nieuw groen idealisme: het ecomodernisme. Deze lente schreef een kleine club van 18 denkers en wetenschappers een 25 pagina’s tellend manifest die deze beweging op de kaart zette. In het manifest laten ze zien dat er maar een ding op zit willen we een welvarende planeet combineren met een leefbare planeet: mens en natuur moeten juist van elkaar worden ontkoppeld. Dat betekent dat we moeten inzetten op een sterke intensivering van de landbouw en energiewinning, een verdere urbanisatie en een meer geglobaliseerde en vertechnologiseerde samenleving. Ecomodernisten omarmen de stelling van de ‘oude groenen’ dat onze ecologische voetafdruk naar beneden moet, maar staan radicaal tegenover ze als het gaat om de oplossing: de mensheid moet niet meer, maar juist minder in harmonie met de natuur leven, want daar ligt de oplossing. En het zijn juist de allerarmsten, vooral zij ten zuiden van de Sahara, die hier het meest van zouden kunnen profiteren.
Een van de meest prominente bewijzen dat ontkoppeling tussen mens en natuur leidt tot een betere planeet, is het feit dat modernisering de bevolkingsgroei heeft kunnen indammen. Er zit een duidelijk verband tussen welvaart van een land en de hoeveelheid kinderen die een vrouw krijgt. Door onze verbeterde gezondheidszorg is het aantal kinderen per vrouw gedaald van 4,5 in 1960 naar 2,5 nu. Voor de helft van de wereldbevolking – de veelal welvarende helft - ligt dat zelfs onder het vervangingsniveau van 2,1. We zijn op dit moment peak-child al voorbij, een term die bedacht is door de Zweedse Statisticus Hans Rosling van het Karolinski Institute in Stockholm. Dat houdt in dat het maximaal aantal kinderen dat er per jaar wordt geboren niet meer stijgt, met als gevolg dat het aantal aardbewoners vanaf ongeveer 2050 zal stabiliseren of zelfs afnemen. De enige landen waar het aantal kinderen per vrouw nog wel boven de drie uitkomt, zijn juist de landen waar mensen nog het meest in harmonie met de natuur leven. Het zijn met name landen die ten zuiden van de Sahara liggen. De demografische druk daar op natuur en milieu is enorm.
En het is niet alleen peak-child dat in het verleden ligt. In veel welvarende landen heeft ook het gebruik van een groot aantal grondstoffen zijn maximum al bereikt. Dat is met name te danken aan de ontwikkeling van modernere, efficientere technieken. Neem bijvoorbeeld het watergebruik in de Verenigde Staten. Ondanks dat de populatie daar sinds 1970 met 80 miljoen is gestegen en het land veel welvarender is geworden, is het totale watergebruik exact het zelfde gebleven. Hetzelfde geldt voor stikstof (voor kunstmest), aluminium, hout en staal - om er maar een paar te noemen. Als we – zoals ecomodernisten voorstaan – deze trend doorzetten, dan is het mogelijk om deze eeuw wereldwijd piek-vervuiling en piek-impact te passeren. Het is een hele andere boodschap dan Limits to growth: het blijkt dus wel degelijk mogelijk om welvaartsgroei los te koppelen van destructie en uitbuiting van het milieu. Als er maar ingezet wordt op een moderne, sterk geïntensiveerde en sterk getechnologiseerde samenleving.
Een van de belangrijkste pieken die in zicht is, is die van de landbouwgrond. Landbouw is traditioneel een van de meest vernietigende krachten van de mens. Vaak wordt de industriële revolutie in de 19e eeuw aangemerkt als de start van de grote destructie van de planeet, maar driekwart van het wereldwijd gekapte bos was al verdwenen voordat de eerste stoommachine het licht zag, grotendeels ten bate van landbouwgrond. In de jaren ‘60 veranderde dat. Toen lukte het voor het eerst om meer voedselproductie niet gepaard te laten gaan met verlies van meer natuurgebied. Dat kwam doordat de opbrengst per hectare van allerlei gewassen verveelvoudigde, nadat het eeuwenlang stabiel was geweest. De opbrengst van bijvoorbeeld tarwe groeide in Nederland van 2700 kilo per hectare in 1920 naar 6800 kg nu. De Nederlandse landbouw is op dit moment zelfs zo effectief en intensief, dat als de hele wereld hetzelfde niveau zou bereiken, er maar een kwart van het huidige areaal nodig is om dezelfde hoeveelheid voedsel te produceren. Zelfs met de populatiegroei tot 2050 in acht genomen, hoeft er dan niet meer bos gekapt te worden en blijft er ruimte voor de natuur. Intensivering en technologisering bevrijden zo de natuur.
De intensivering van de landbouw maakt het bovendien mogelijk om massaal de rurale levensstijl te verlaten. Werkte in Nederland rond 1900 nog 30 procent van de beroepsbevolking in de landbouw, nu is dat nog maar 2 procent. De trek naar de stad zorgde voor modernisering van de economie en dientengevolge een sterke welvaartsstijging. Mensen die niet bezig zijn met voedselproductie op welke manier dan ook, hebben tijd om andere activiteiten te ontplooien die meer welvaart opleveren. Op dit moment wonen er wereldwijd bijna 4 miljard mensen in steden, terwijl die steden bij elkaar maar 3 procent van het aardoppervlak innemen. Urbanisatie is daarmee een van de meest effectieve manieren om een groeiende welvaart te combineren met het hergroenen van de planeet.
Maar we zijn er nog lang niet. Op sommige vlakken is de intensivering ook in het westen nog nauwelijks begonnen. Neem bijvoorbeeld de visserij, een sector die nog steeds gepaard gaat met een extreme achteruitgang van de natuur. Veel zeeën worden op grote schaal en met groot materieel leeggevist. Het wordt daarom tijd voor massale aquacultuur als we vis willen blijven consumeren, zodat hele oceanen en zeeën weer teruggegeven kunnen worden aan de natuur. Ook op energiegebied valt ook nog veel te winnen. Piek-elektriciteit is nog lang niet in zicht en het huidige tempo waarmee we de atmosfeer volpompen met CO2 is een van de meest verontrustende activiteiten van de mens. Het is daarom zaak om in te zetten op efficiënte manieren van milieuvriendelijke energiewinning, zoals zonne-energie of kernenergie. Die laatste is op dit moment een van de meest intensieve, gecondenseerde manieren om goedkoop en milieuvriendelijk veel energie op te wekken.
Het continent dat het meest gebaat is bij een scheut ecomodernisme is Afrika, vooral het gebied ten zuiden van de Sahara. Er zijn wereldwijd nog steeds 1,2 miljard mensen die moeten leven van minder dan 1,25 dollar per dag en er zal een enorme economisch groei moeten plaatsvinden om hun armoede te verlichten. Op dit moment zijn mens en natuur daar nog niet ontkoppeld en gaat groei nog steeds gepaard met destructie van het milieu. Dat is bijvoorbeeld te zien in het alsmaar kappen van bos voor landbouwgrond of voor het stoken van vuur om op koken. Pas als ontwikkelingslanden echt de kans wordt gegeven om hun samenleving te moderniseren, komt er ruimte voor de natuur, terwijl er tegelijk welvaart wordt gewonnen.
Het probleem is echter dat veel traditionele ontwikkelingshulpprojecten nog steeds werken vanuit het dogma dat modernisering en een leefbare planeet niet samengaan. Ze zetten daarom vaak in op het behoud van de huidige levensstijl. Een mooi voorbeeld daarvan zijn de Millennium Villages van de Verenigde Naties, een langlopend project waar 14 gebieden in 10 Afrikaanse landen financieel worden gesteund om uit de extreme armoede te komen. Dat lijkt aardig te lukken op de korte termijn, maar een echte kans op modernisering en economische groei wordt de bewoners niet gegund. Het westerse romantische ideaal van kleinschaligheid en harmonie met de natuur, houdt Afrikaanse boeren in armoede en verhoogt de druk op het milieu.
Het is daarom zaak dat ook in Afrika en andere ontwikkelingsgebieden de landbouw wordt geïntensiveerd, om op een efficiëntere manier meer voedsel te produceren. Die intensivering zal vervolgens de trek naar de stad faciliteren, een ontwikkeling die in het Westen onterecht met argusogen wordt gevolgd. Er heerst hier nog steeds een verkeerd beeld van het leven in de megasteden. Met onze blik vanuit het westen, kunnen we ons niet voorstellen dat het leven in de slums beter is dan het leven op het platteland. Maar die mensen zijn niet gek, voor hen is het daadwerkelijk en stap vooruit. Er is gezondheidszorg, er is de mogelijkheid tot onderwijs en de kans om economisch te groeien. Zo liet een studie van twee Amerikaanse economen in 2004 zien dat het inruilen van een boerenleven voor fabrieksarbeid, de belangrijkste ontwikkeling was die mensen tussen 1982 en 1999 in India uit de armoede trok. De trek naar de stad neemt bovendien de demografische druk af van het milieu, omdat vrouwen in de stad minder kinderen krijgen dan op het platteland. In de buitenwijken van Dhaka in Bangladesh staat het vruchtbaarheidcijfer op 2,5 kind per vrouw, terwijl dat getal op het platteland nog boven de 4 ligt.
Essentieel voor ontwikkelingslanden is bovendien makkelijke toegang tot goedkope energie, in welke vorm dan ook. Bij ons zou wat consuminderen helemaal geen slecht idee zijn, maar het is onethisch om ook van hen te verwachten dat ze hun energiegebruik al gaan matigen, niet voor henzelf en niet voor de natuur. Ze hebben bovendien nogal wat speelruimte: als de armste miljard van de wereldbevolking hun energiegebruik verdubbelt, dan verstoken ze nog steeds maar een zesde deel van wat de rijkste miljard – wij - op dit moment verbruikt.
Het wordt daarom tijd om het groene ideaal eens te vernieuwen en te rationaliseren. Het ecomodernisme is een optimistische stroming, die vertrouwen heeft dat het anthropoceen, het geologische tijdperk van de mens, tot een combinatie van hoge welvaart en een groenere planeet kan leiden. Het omarmt de tendens van ontkoppeling van mens en natuur die in een aantal landen al aanwezig is. Door in te zetten op intensivering, modernisering en verstedelijking kunnen in de 21ste eeuw miljoenen mensen uit de armoede klimmen, terwijl tegelijkertijd de natuur terrein terug wint.